Schriftelijke vraag van de heer Guido De Padt
Vraag
Het koninklijk besluit van 2 augustus 2002 tot invoering van een evaluatiecyclus in de federale overheidsdiensten en in het Ministerie van Defensie bepaalt dat het beschrijvend evaluatieverslag geen eindvermelding omvat, behalve in het geval dat de evaluator oordeelt dat de geëvalueerde de vermelding « onvoldoende » verdient (art. 19). Een evaluatieverslag kan volgens het koninklijk besluit slechts een eindvermelding « onvoldoende » vermelden wegens manifest ondermaats functioneren van de geëvalueerde. De eindvermelding « onvoldoende » wordt bovendien onderbouwd (art. 20).
Een eerste vermelding « onvoldoende » houdt volgens het koninklijk besluit een waarschuwing en een uitnodiging tot beter functioneren voor de vastbenoemde ambtenaar in. De evaluator en zijn functionele chef kunnen aan de verantwoordelijke van de stafdienst Personeel en Organisatie van de betrokken federale overheidsdienst ook voorstellen de geëvalueerde over te plaatsen. Deze wordt daarvan verwittigd. De duur van de evaluatieperiode die volgt op de toekenning van de eerste vermelding « onvoldoende » wordt bepaald door het Directiecomité en bedraagt ten minste zes maanden. Indien binnen de drie jaar na de eerste vermelding « onvoldoende » een tweede vermelding « onvoldoende » volgt, wordt een voorstel tot ontslag gedaan aan de benoemende overheid (art. 21).
Het koninklijk besluit bepaalt verder dat de ambtenaar, per aangetekende brief, een beroep kan instellen bij de in zijn federale overheidsdienst opgerichte raad van beroep, binnen vijftien kalenderdagen na betekening, per aangetekende brief, van de eerste vermelding « onvoldoende ». Dat beroep is opschortend (art. 22). Tegen de tweede vermelding « onvoldoende » kan de ambtenaar eveneens, per aangetekende brief, een beroep instellen bij de in zijn federale overheidsdienst opgerichte raad van beroep binnen vijftien kalenderdagen na betekening, per aangetekende brief, van de tweede vermelding « onvoldoende ». Dat beroep is ook opschortend (art 23). Het is uiteindelijk de benoemende overheid die besluit tot het ontslag wegens beroepsongeschiktheid (art. 26).
Het koninklijk besluit bepaalt ook dat aan de wegens beroepsongeschiktheid ontslagen ambtenaar een vergoeding wegens ontslag wordt toegekend. Deze vergoeding is gelijk aan twaalfmaal de laatste maandbezoldiging van de ambtenaar indien hij ten minste twintig jaar dienst heeft, aan acht maal of zes maal deze bezoldiging naargelang de ambtenaar tien jaar dienst of minder dan tien jaar dienst heeft (art. 27).
Voor personeelsleden aangeworven met een arbeidsovereenkomst bepaalt het koninklijk besluit dat wanneer het beschrijvend evaluatieverslag wordt afgesloten met een eindvermelding « onvoldoende », er een einde wordt gesteld aan de met het personeelslid afgesloten arbeidsovereenkomst, met inachtneming van de dwingende bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (art. 28).
In dit kader een aantal vragen:
1) Beschikt de geachte minister/de geachte staatssecretaris over cijfergegevens voor de periode 2008 tot en met de eerste helft van 2011 betreffende het aantal keer dat een eerste (en tweede) onvoldoende werd vermeld op een evaluatieverslag in de diensten onder zijn of haar bevoegdheid? Welke factoren speelden een doorslaggevende rol bij die negatieve evaluaties? Hoeveel waarschuwingen gingen hieraan vooraf?
2) Kan hij/zij meegeven hoeveel personen in dezelfde periode na een eerste onvoldoende werden overgeplaatst, waarom en waarheen?
3) Wat was de gemiddelde duur van de evaluatieperiode volgend op de toekenning van de eerste onvoldoende? Welke factoren spelen een rol bij de bepaling van die termijn?
4) Wanneer het verslag van de beschrijvende evaluatie tot een vermelding ‘onvoldoende’ leidt, wordt deze door de evaluator en zijn functionele chef, alsook desgevallend door het personeelslid wettelijk tweetalig ondertekend. Wat zijn de mogelijke gevolgen wanneer de ambtenaar zijn negatieve evaluatie weigert te ondertekenen?
5) Hoe vaak werd in dezelfde referentieperiode een beroep ingesteld tegen een eerste en tweede vermelding onvoldoende, en op welke gronden? Werden die negatieve evaluaties in beroep bevestigd of niet? Zo niet, op welke gronden? In hoeveel/welke gevallen wijkt de voorzitter van het Directiecomité af van het negatief advies van de raad van beroep en behoudt de ambtenaar uiteindelijk toch zijn negatieve evaluatie? Welke motivatie werd hieraan gegeven?
6) Hoeveel voorstellen van ontslag werden in dezelfde periode gedaan ten gevolge van een tweede vermelding onvoldoende binnen de drie jaar volgend op de eerste? Hoeveel werden er daarvan uiteindelijk besloten? Op welke gronden werd daar eventueel van afgezien of kreeg de ambtenaar dan een andere sanctie toegewezen? Zo ja, dewelke?
7) Wil de geachte minister/geachte staatssecretaris meedelen welk bedrag er in diezelfde periode werd toegekend aan de wegens beroepsongeschiktheid ontslagen ambtenaren?
8) Beschikt hij/zij over cijfergegevens voor dezelfde periode betreffende het aantal keer dat een einde werd gesteld aan de met het personeelslid afgesloten arbeidsovereenkomst ten gevolge van een eindvermelding onvoldoende? Werden hier eveneens vergoedingen toegekend en voor welk bedrag?
9) Hoe ervaart hij/zij het feit dat er thans geen eindvermelding ‘zeer goed’, ‘goed’, ‘voldoende’ meer toegekend wordt in het evaluatieverslag, en dat enkel een onvoldoende duidelijk wordt vermeld? Wordt dit als een voor- of een nadeel beschouwd?
10) Acht hij/zij het verschil tussen statutaire en contractuele ambtenaren op dit vlak houdbaar en op grond waarvan? Of verkiest hij/zij een uniforme regeling voor alle ambtenaren ongeacht hun statuut?
Antwoord
Ik kan het geachte lid volgende elementen meegeven:
1. De evaluatiecyclus bij de FOD Budget en Beheerscontrole heeft een doorlooptijd van 2 jaar. In de periode 2008-2011 werd één cyclus afgerond, met name de cyclus voor de periode 2009-2010. De FOD Budget en Beheerscontrole beschikt over cijfergegevens voor deze periode. Voor deze cyclus werden geen evaluatieverslagen met de vermelding onvoldoende opgetekend.
2. Aangezien geen enkele persoon in de periode een eerste onvoldoende ontving, is deze vraag niet van toepassing.
3. Aangezien geen enkele persoon in de periode een eerste onvoldoende ontving, is deze vraag niet van toepassing.
4. Voor dit punt verwijs ik u naar het antwoord van de Staatssecretaris voor Ambtenarenzaken.
5. Er werd geen enkele keer beroep aangetekend tegen een eerste en tweede vermelding onvoldoende in de referentieperiode.
6. Er werd geen enkele keer een ontslagvoorstel gedaan naar aanleiding van een tweede vermelding onvoldoende in de referentieperiode.
7. Gezien er in deze periode geen ambtenaren wegens beroepsongeschikheid werden ontslagen, is deze vraag niet van toepassing.
8. Er werd in deze periode geen enkele keer een einde gemaakt aan de arbeidsovereenkomst afgesloten met een personeelslid ten gevolge van een eindvermelding onvoldoende.
9. Voor dit punt verwijs ik u naar het antwoord van de Staatssecretaris voor Ambtenarenzaken.
10.Voor dit punt verwijs ik u naar het antwoord van de Staatssecretaris voor Ambtenarenzaken.