Schriftelijke vraag van mevrouw Anke Van dermeersch
Vraag
Het principe van de begrotingsspecialiteit, zoals dat werd vastgelegd in artikel 180 van de Grondwet, stelt dat het Rekenhof erop moet toezien dat « geen artikel van de uitgaven der begroting wordt overschreden en dat geen overschrijving plaatsheeft ». Alle verrichtingen moeten dus voldoende duidelijk en nauwkeurig worden geïdentificeerd. De toepassing van dat principe is sinds 1966 versoepeld door elk jaar in de begroting provisionele kredieten in te schrijven om er bepaalde uitgaven mee te bekostigen. Die provisionele kredieten werden aanvankelijk ingeschreven in sectie 18-Financiën en vervolgens in sectie 03-Budget en Beheerscontrole van de algemene uitgavenbegroting. Elke begrotingswet omvat bijzondere wettelijke bepalingen die toestemming geven om die provisionele kredieten via koninklijke besluiten te verdelen over de programma’s van de departementen. Het Rekenhof heeft er al herhaaldelijk op gewezen dat de verantwoordingen voor die provisionele kredieten te vaag zijn en dat er lacunes zitten in de opsomming van de noden die in aanmerking komen. Dat is een ernstige zaak, want het principe van de begrotingsspecialiteit werd ingevoerd om te beletten dat uitgavenkredieten globaal ter beschikking van de regering zouden worden gesteld, buiten de controle van het parlement.
1) Waaraan zijn deze hardnekkige en steeds terugkerende lacunes te wijten? Trekt men geen lering uit de fouten van voorgaande begrotingen?
2) Welke maatregelen heeft de geachte minister reeds genomen om deze lacunes bij de opmaak van de volgende begrotingen weg te werken?
Antwoord
1) Het doel van een interdepartementale provisie is niet een reserve aan te leggen voor alle onverwachte uitgaven. Het gaat er wel om de kredieten uit te trekken die nodig worden geacht voor sommige uitgaven die nog niet zeker zijn, die afhankelijk zijn van bepaalde voorwaarden of waarvan de aanrekening op de begroting nog niet vastligt.
2) De omschrijving van de interdepartementale provisie is zo opgesteld dat ze in de mate van het mogelijke aangeeft voor welke uitgaven men er een beroep kan op doen. Dat de Minister van Begroting zijn akkoord moet geven om er een beroep op te doen, biedt de waarborg dat er een controle gebeurt op de overdrachten. Geen enkele begrotingsuitgave wordt ooit rechtstreeks aangerekend op de provisie maar wel op de basisallocatie waarop het krediet wordt overgedragen. Op die manier blijft het principe van de begrotingsspecialiteit nageleefd.