Schriftelijke vraag van de heer Bert Anciaux
Vraag :
Niet alleen de federale overheid draagt verantwoordelijkheid voor buitenlandse aangelegenheden. Ook de gewesten en gemeenschappen zijn voor hun eigen bevoegdheden verantwoordelijk voor internationale relaties. Gezien de beleidscompetenties van de Europese Unie (EU), waarvan er vele in België werden gedecentraliseerd, zijn de gewesten en de gemeenschappen nauw betrokken bij de Belgische vertegenwoordiging en standpuntbepaling in Europese context.
In de Raad van de Europese Unie kan België worden vertegenwoordigd door zowel een federale als een regionale minister, afhankelijk van de bevoegdheidsverdeling binnen België. Voor elke Raad wordt er steeds een Belgisch standpunt bepaald in overleg met de bevoegde federale en / of regionale vertegenwoordigers. Indien men niet tot een akkoord kan komen, dient de Belgische delegatie zich te onthouden.
Graag kreeg ik een antwoord op de volgende vragen:
1) In hoeveel gevallen heeft België zich in de periode van 2006 tot 2010 onthouden bij een stemming omdat men er niet in slaagde om tot een gezamenlijk standpunt te komen? Over welke aangelegenheden ging het dan precies en met welke concrete knelpunten?
2) Heeft de geachte minister kennis van gevallen waarbij de Belgische delegatie (vertegenwoordigd door het federaal of regionaal niveau) op een vergadering (bewust) afwijkt van het afgesproken Belgische standpunt? Zijn er gevallen bekend waar men ondanks het ontbreken van een akkoord tussen de verschillende beleidsniveaus toch is overgegaan tot een stemming? Over welke aangelegenheden ging het dan precies en wat was concreet de oorzaak van deze afwijking?
Antwoord :
Als antwoord op de vraag die werd gesteld door het geachte lid, kan ik hem volgende elementen meedelen:
1. In de periode 2006-2010 heeft België zich drie keer onthouden omdat men er niet in geslaagd was om tot een gemeenschappelijk standpunt te komen. Concreet ging het over volgende drie richtlijnen:
–
de richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt;
– de richtlijn 2008/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot wijziging van Richtlijn 97/67/EG wat betreft de volledige voltooiing van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap;
– de richtlijn 2008/115/EC van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven.
2. Ik heb kennis van één geval waarbij het standpunt uitgedrukt op de Raad niet overeenstemde met de tijdens een voorafgaandelijke coördinatie afgesproken positie. Dit deed zich voor op de Raad Milieu van 2 maart 2009 die zich moest uitspreken over commissievoorstellen die erop gericht waren nationale vrijwaringsclusules van Oostenrijk en Hongarije ten aanzien van twee GGO maïssoorten te doen annuleren. In aanloop naar de Raad en ook in marge van de Raad zelf werd er nog overleg gepleegd met verschillende delegaties. Als gevolg daarvan vonden, volgens wat meegedeeld werd, tijdens de Milieuraad zelf nog een beperkt aantal interne consultaties plaats met het oog op een eventuele verandering van positie. De toenmalige minister van Buitenlandse Zaken heeft de woordvoerder van België hierover persoonlijk aangesproken om hem te vragen om in de toekomst in dit soort situaties beter rekening te houden met de consultatieplicht zoals vervat in het samenwerkingsakkoord van 1994 over de vertegenwoordiging van België in de Raad van de Europese Unie.
[:]